Aanvankelijk betekende fnuiken letterlijk “kortwieken”: het afknippen van de vogelvleugels om het vliegen onmogelijk te maken. Fnuiken heeft tegenwoordig enkel een figuurlijke betekenis: “beknotten”, “inperken”.
Over de herkomst van het woord bestaat veel onduidelijkheid. Het is niet bekend of er een verband is met het Oudfriese werkwoord fnuken, wat “stoten” bekent.